-
1 geroepen
♦voorbeelden:¶ zich niet geroepen voelen tot iets, om iets te doen • ne pas avoir envie de faire qc.geroepen zijn tot een taak • avoir été appelé à une chargeje komt als geroepen • tu tombes bien -
2 geroepen
-
3 geroepen zijn tot een taak
geroepen zijn tot een taak -
4 tot de troon geroepen worden
tot de troon geroepen worden -
5 tot het ambt geroepen zijn
tot het ambt geroepen zijnVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > tot het ambt geroepen zijn
-
6 God heeft hem tot zich geroepen
God heeft hem tot zich geroepenDeens-Russisch woordenboek > God heeft hem tot zich geroepen
-
7 zich niet geroepen voelen tot iets, om iets te doen
zich niet geroepen voelen tot iets, om iets te doenne pas avoir envie de faire qc.Deens-Russisch woordenboek > zich niet geroepen voelen tot iets, om iets te doen
-
8 zich niet geroepen voelen tot/om …
zich niet geroepen voelen tot/om …not feel called (upon) to …Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > zich niet geroepen voelen tot/om …
-
9 appelé
-
10 come to order
tot de orde geroepen -
11 roepen
1 [op luide toon meedelen; schreeuwen] crier2 [oproepen; ontbieden; dringend vragen] appeler♦voorbeelden:de dokter laten roepen • envoyer chercher le médecindaar voel ik mij niet toe geroepen • ça ne m'attire pas spécialementom hulp roepen • appeler à l'aidedat kind roept om zijn moeder • cet enfant appelle sa mèredat roept om wraak • cela crie vengeancealles roept ons tot kalmte en beraad • tout nous incite au calme et à la réflexionGod heeft hem tot zich geroepen • Dieu l'a rappelé à Luije komt als geroepen • tu tombes à pic -
12 roepen
2 [oproepen] call♦voorbeelden:schande roepen over iets • be outraged by somethingeen roepende in de woestijn • a voice (crying) in the wildernessvelen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren • many are called, but few are chosenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 [in een toestand brengen; door roepen wekken] call3 [bij opbod verkopen] auction (off)♦voorbeelden:1 een dokter/de politie roepen • call a doctor/the policeiemand op het matje roepen • carpet someonede ober roepen • call the waiteriemand voor de rechter roepen • summons someoneje komt als geroepen • (you're) just the person we needik zal je om zeven uur roepen • I'll call you at seven♦voorbeelden:2 om hulp roepen • call/cry (out) for helpdat kind roept om zijn moeder • the child is calling for its mother -
13 move
n. zet; stap; verhuizing--------v. bewegen; verplaatsen; verhuizen; ontroeren; voorstellenmove1[ moe:v] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 beweging3 zet ⇒ beurt, slag4 stap ⇒ maatregel, manoeuvre♦voorbeelden:get someone/something on the move • iemand/iets in beweging brengenlarge forces were on the move • grote strijdkrachten waren op de been4 make a move • opstaan 〈 van tafel〉; opstappen, het initiatief nemen; maatregelen treffen, in actie komenmake moves to stop the war • stappen ondernemen om de oorlog te staken————————move21 (zich) bewegen ⇒ zich verplaatsen, van positie/houding veranderen2 vorderen ⇒ vooruitkomen, opschieten6 verhuizen ⇒ (weg)trekken, zich verzetten7 een voorstel/verzoek doen♦voorbeelden:it's time to be moving • het is tijd om te vertrekkenmove along • doorlopen, opschietenhe moved away from her • hij ging een stapje opzijmove off! • verdwijn!, hoepel op!move over • inschikken, opschuivenmove down a road • een weg afgaanmove towards better understanding • tot een beter begrip komenthe plot moves slowly • de plot ontwikkelt zich langzaamsuddenly things began to move • plotseling kwam er leven in de brouwerijkeep moving! • blijf doorgaan!, doorlopen!the army moves off • het leger marcheert af6 they moved away • ze trokken weg/verhuisdenthey moved into a flat • ze betrokken een flat→ move about move about/, move around move around/, move down move down/, move in move in/, move on move on/, move out move out/, move up move up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bewegen ⇒ (ver)roeren, in beweging/beroering brengen3 verhuizen ⇒ vervoeren, overbrengen4 opwekken ⇒ (ont)roeren, raken, aangrijpen5 drijven ⇒ aanzetten, aansporen♦voorbeelden:1 the police moved them along • de politie dwong hen door te lopen/rijdenit moved him to laughter • het werkte op zijn lachspierenhe is moved to tears • hij is tot tranen toe geroerdbe moved to • zich geroepen voelen (om) te→ move about move about/, move around move around/, move down move down/, move in move in/, move on move on/, move out move out/, move up move up/ -
14 roepen
(раз)будить; вызвать; куковать; призвать к себе; подозвать к себе; кликать кликнуть* * **2) звать, призывать (om, tot — к)om hulp róepen — звать на помощь
3) послать (за кем, чем)* * *гл.общ. je komt als geroepen - ты пришел кстати, кричать, призывать, звать, вопить (от, over-о), приглашать (от, tot-к; in-в) -
15 appeler
appeler [aaplee]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 roepen2 oproepen3 opbellen4 noemen5 benoemen ⇒ roepen (tot), bestemmen (voor)6 verlangen ⇒ noodzaken, met zich brengen♦voorbeelden:appeler le médecin • de dokter laten komenappeler qn. • iemand (aan)roepenappeler à l'aide, au secours • om hulp roepenappeler qn. ( au téléphone) • iemand opbellenappeler qn. en justice • iemand voor het gerecht dagenappeler qn. par son prénom • iemand bij zijn voornaam noemenappeler les choses par leur nom • het kind bij de naam noemenêtre appelé à 〈+ onbepaalde wijs〉 • bestemd zijn (om), geroepen worden (tot), genoodzaakt zijn (om)appeler qn. à une fonction, à un poste • iemand benoemen op een postelle est appelée par sa fonction à beaucoup voyager • haar functie zal met zich meebrengen dat ze veel moet reizenune riposte en appelle une autre • het ene weerwoord lokt het andere uitappeler l'attention de qn. sur qc. • iemands aandacht op iets vestigen♦voorbeelden:1 comment t'appelles-tu? • hoe heet je?voilà ce qui s'appelle parler • dat is pas duidelijke taalou je ne m'appelle plus X, aussi sûr que je m'appelle X • zowaar als ik leef, hier sta1. v1) noemen2) (op)roepen3) opbellen4) benoemen2. s'appelerv -
16 calling
-
17 have a calling to become a priest
English-Dutch dictionary > have a calling to become a priest
-
18 was called to order
was tot de orde geroepen -
19 point
point1 [pwẽ]♦voorbeelden:(ne) point de … • geen …————————point2 [pwẽ]〈m.〉3 mate ⇒ staat, graad, moment4 punt ⇒ zaak, onderwerp, kwestie6 (brei-, naai)steek♦voorbeelden:points de suspension • gedachtepuntjes, puntje, puntje, puntjemettre le, un point final à qc. • ergens een punt achter zettenun point, c'est tout • punt uit, en daarmee basta→ misepoint de chute • plaats van inslagpoint d'eau • tappuntpoint d'impact • trefpuntpoint d'intersection • snijpunt, kruispunt, knooppunt 〈 van wegen〉point de mire • mikpuntpoint de section • snijpuntpoint de vue •〈zie ‘point de vue’〉les points cardinaux • de windstrekenc'est son point faible • dat is zijn zwakke puntl'affaire est au point mort • de zaak is vastgelopenmettre (le levier) au point mort • de versnelling in zijn vrij zetten3 à ce point (que) • in zodanige mate (dat), zo erg (dat)à tel point que, au point que 〈+ aantonende wijs, soms aanvoegende wijs〉 • zo zeer, zo veel datau point de 〈+ onbepaalde wijs〉 • zo zeer, zo veel datà quel point • hoe erg, hoe zeerau point où en sont les choses • zoals de zaken (ervoor) staanau dernier point, au plus haut point • uiterst, tot het uiterstenous en sommes toujours au même point • we zijn nog altijd even vermal en point • lelijk toegetakeld, in slechte staatêtre mal en point • er slecht aan toe zijn4 point de détail • detailkwestie, onbelangrijk puntpoint d'honneur • erezaakpoint de religion • gewetenszaakpoint critique • heet hangijzer, punt waar het om draaitde point en point • letterlijk, preciesde, en tout point, en tous points • in alle opzichten, op alle puntenun discours en trois points • een redevoering in drie delenpoint par point • punt voor puntsur ce point • wat dit betreftbattre aux points • op punten verslaanrendre des points à qn. • iemand punten voorgeven; 〈 figuurlijk〉sterk staan, in het voordeel zijn ten opzichte van iemandvainqueur aux points • winnaar op punten6 point de couture • stiksel, stiksteekpoint mousse • ribbelsteekpoints de suture • hechtingenpoints de tapisserie • borduurstekenfaire un point à • met een paar steken bij elkaar halen7 point d'attache • thuishaven, standplaatsfaire le point • 〈 van schip〉bestek opmaken, positie bepalen; 〈 figuurlijk〉de balans opmaken, inventariseren8 point de côté • steek, pijn in de zijpoint de côté • steek in de zijau point du jour • bij het krieken van de dagtomber à point • goed van pas komen, goed uitkomenà point • gaar, precies goedà point nommé • stipt op tijd, als geroepenêtre au point • in orde zijn, goed werkenêtre sur le point de • op het punt staan om (te)m1) punt2) stip3) mate, graad4) cijfer5) (brei-, naai)steek6) positie, standplaats7) steek [in de zij]8) (het) aanbreken [dag] -
20 être appelé à
être appelé à 〈+ onbepaalde wijs〉bestemd zijn (om), geroepen worden (tot), genoodzaakt zijn (om)
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Cornelis Boscoop — (* 1525 (1531?); † 1573) war ein niederländischer Organist, Sänger und Komponist. Er war zur Mitte des 16. Jahrhunderts Organist an der Oude Kerk (Amsterdam) und somit einer der Vorgänger Jan Pieterszoon Sweelincks in diesem Amt. Sein Werk Über… … Deutsch Wikipedia
Karel Lotsy — Karel Lotsij Karel Johannes Julianus Lotsy (* 3. März 1893 in Baltimore, Maryland (USA); † 29. August 1959 in Koog aan de Zaan; eigentlich Karel Lotsij) war ein niederländischer Fußball und Sportfunktionär. Von 1942 bis 1953 war er Vorsitzender… … Deutsch Wikipedia
Noth (Subst.) — 1. Ai d r Nût fresst d r Taif l Flîja. (Oesterr. Schles.) – Peter, 453. 2. Aus der Noth hilft kein Schreien (Handeln). 3. Aus der Noth in den Tod. 4. Aus Noth trägt mancher Mann Sammthosen. (Görlitz.) Weil die Wochentagshosen zerrissen sind, muss … Deutsches Sprichwörter-Lexikon